Op 6 februari jl. stond de vleeskuikenouderdierensector in het middelpunt ter ere van de promotie van Rick van Emous aan de Wageningen UR. In de ochtend waren een aantal bekende wetenschappers op het gebied van ouderdieren bij elkaar om in een seminar kort uitleg te geven welke onderzoeken er momenteel lopen.
In de middag was de openbare verdediging van het proefschrift door Rick van Emous: Body composition and reproduction in broiler breeders: impact of feeding strategies (Lichaamssamenstelling en reproductie in vleeskuikenouderdieren: de impact van voerstrategieën.) Hiervoor zijn twee grote experimenten uitgevoerd om na te gaan wat de effecten zijn van verschillende voeders op lichaamssamenstelling en voortplanting. Ook ABZ Diervoeding heeft een bijdrage geleverd aan dit onderzoek.
Paradox
In de afgelopen 60 tot 70 jaar kwam de genetische ontwikkeling bij vleeskuikens in een stroomversnelling. Het doel: selectie op een lage voederconversie en een hogere groei. Dit lukte boven verwachting goed. Binnen dezelfde tijdspan zetten vleeskuikens het meervoudige om in vleesmassa (borstfilet) in vergelijking met een aantal decennia geleden. Echter dit genetische hoogstandje bracht een keerzijde met zich mee. Want natuurlijk dragen de ouderdieren hetzelfde genetische materiaal als hun kroost bij zich, wat betekent dat ook zij de aanleg hebben tot een flinke vleesaanzet in een korte periode. Ad libitum (onbeperkt) gevoerde ouder-dieren hebben meer uitval, een lagere eiproductie, een lagere piekproductie en een verminderde eikwaliteit. Deze negatieve effecten zijn goed te voorkomen door de ouder-dieren te beperken in hun voeropname, maar brengen helaas andere negatieve effecten teweeg. Het beperken in voeropname bij ouderdieren kan leiden tot gedragsproblemen zoals overmatige waterconsumptie, stereotiep object pikken en stereotiep lopen. Dit zijn indicatoren voor frustratie, honger en verveling. Kortom de genetische vooruitgang van vleeskuikens heeft geleid tot een onbalans in welzijn, reproductie en groeicapaciteit bij de ouderdieren. Dit is de paradox van de vleeskuikenouderdierensector.
Experiment 1
Bij dit experiment werden er in de opfokfase drie eiwit-niveaus (hoog, midden en laag) vergeleken en bij elk eiwitniveau werden er twee groeiniveau ’s (hoog en standaard) gevolgd. Uit dit experiment kwam duidelijk naar voren dat het verhogen van de groeicurve (tijdens de opfok) een minder goede manier is om de hoeveelheid buikvet te verhogen dan het verstrekken van opfokvoer met een laag eiwitniveau. Ook het welzijn tijdens de opfok verbeterde bij de dieren die het voer kregen met het lage eiwitniveau. De 10 procent hogere voergift die de dieren met een laag eiwitniveau ontvingen (om toch op het juiste lichaamsgewicht te komen), zorgde ervoor dat de eettijd toenam en het stereotiep object-pikken daardoor afnam. Dit effect duurde tot de leeftijd van 27 weken.
Er zijn ook effecten gevonden in de nakomelingen. De ouders met het lage eiwitniveau tijdens de opfok brachten haantjes voort met een hoger percentage borstfilet (bij hennetjes was dit effect er niet). Ook was er een effect te zien in reproductie bij de ouderdieren die tijdens de opfok een hogere groeicurve volgden. De embryonale sterfte was lager en de daadwerkelijke bevruchting was hoger, terwijl de technische resultaten van de nakomelingen ook beter was.
Experiment 2
Bij dit experiment werden er in de opfokfase twee eiwitniveaus (hoog en laag) vergeleken en bij elk eiwitniveau werden er tijdens de 1e fase van de leg drie energieniveauvoeders (hoog, standaard en laag) verstrekt en werden er tijdens de 2e fase van de leg twee eiwitniveauvoeders (standaard en hoog) verstrekt. De ouderdieren die tijdens de opfok het lage eiwitniveau kregen, hadden een 12 procent hogere voeropname (om toch op het juiste lichaamsgewicht te komen), wat resulteerde in 14 procent minder borstvlees en 97 procent meer buikvet. Dit gaf als effect een lagere embryonale sterfte en een hogere uitkomst van broedeieren tijdens de 1e fase van de leg, terwijl tijdens de 2e fase van de leg een hogere broedeiproductie werd gevonden. Ook gaf het lage eiwitniveau tijdens de opfokperiode een effect op het gedrag van de dieren. Zij vertoonden meer eet-, zit- en comfortgedrag, terwijl ze minder foerageerden en stereotiep object-pikten. De bevedering van deze dieren was echter wel slechter tijdens de opfok.
Het verstrekken van een hoog energievoer tijdens de 2e fase van de leg resulteerde in een verlaging in embryonale sterfte, verhoging in de uitkomst en verhoging in de hoeveelheid verkoopbare kuikens. Echter, ditzelfde voer geeft een tendens tot een lager (broed)eiproductie tijdens de 1e fase van de leg. Aangezien de ouderdieren met het hoog energievoer een lagere voergift (7%) hadden, besteedden ze minder tijd (21%) aan eten en was de eetsnelheid verhoogd (19%). Het is dan ook logisch dat de ouderdieren op het lage energie-niveau met een hogere voergift, meer tijd besteedden aan het eten (31%) en een verlaagde eetsnelheid (18%) hadden.
ABZ Diervoeding
Bij ABZ Diervoeding streven we naar innovatie en vooruitgang, waarbij onderzoeken zoals deze nieuw licht werpen op voeders en we deze kunnen toetsen aan ervaring en praktijk. Wij zijn er trots op dat wij als ABZ Diervoeding hebben kunnen bijdragen aan dit promotieonderzoek. Uiteraard willen wij Rick van Emous nogmaals feliciteren en bedanken voor dit onderzoek!