Eiwit is een onmisbaar nutriënt in de voeding van alle diersoorten. Zo is er een dagelijkse eiwitbehoefte voor processen in het lichaam zoals de vertering, afweer tegen ziektekiemen en vervanging van lichaamsweefsel en voor lichaamsstoffen als hormonen en enzymen. Naast deze onderhoudsbehoefte, is eiwit noodzakelijk voor de aanzet van spieren en botten, de ontwikkeling van organen en voor melkproductie. Met dit artikel willen we u informeren over de eiwitbehoefte, eiwitvertering en hoe eiwitvertering mis kan gaan.
Wanneer we spreken over eiwit in diervoeders of grondstoffen, spreken we eigenlijk over het stikstofgehalte. Stikstof is een bouwsteen van eiwit, met een gemiddeld gehalte van 16 procent in voereiwit. Het stikstofgehalte kan worden geanalyseerd en na een vermenigvuldiging met een factor 6,25 komen we bij het gehalte ruw eiwit. Dit gehalte wordt ruw eiwit genoemd, omdat er ook een kleine hoeveelheid stikstof in het voer zit dat geen eiwit is en dat wel in het ruw eiwit is meegenomen. Dit zijn bijvoorbeeld ureum, ammoniumzouten en vrije aminozuren.
Werkelijk eiwit bestaat uit lange, in elkaar gevouwen ketens van verschillende aminozuren. Er bestaan veel verschillende aminozuren, die allemaal op verschillende manieren worden ingebouwd in het lichaam. Hierdoor kunnen er miljoenen typen eiwitten aangemaakt worden. Een dier kan de meeste aminozuren (de bouwstenen) zelf aanmaken uit de andere aminozuren. Echter, negen aminozuren kunnen niet aangemaakt worden (de essentiële aminozuren), waarvan lysine de bekendste is. Lysine is belangrijk bij spieraanzet en hiervan is al snel een tekort, wat aangevuld kan worden met synthetische lysine. Daarnaast zijn er ook semi-essentiële aminozuren. Deze kunnen wel worden aangemaakt, maar alleen vanuit een essentieel aminozuur. Niet-essentiële aminozuren kunnen ook worden aangemaakt vanuit andere aminozuren, en hoeven niet synthetisch te worden toegevoegd. Wanneer er een tekort is van één bepaald aminozuur dat niet kan worden aangevuld, is dit limiterend voor bijvoorbeeld groei, melkproductie of het immuunsysteem. Het gaat om de juiste balans voor een maximaal technisch resultaat (zie figuur 1). De inhoud van het vat (waterniveau) staat voor maximale groei. De laagste plank (lysine in dit geval) in het vat bepaalt het maximale niveau.
Behoefte aan aminozuren
Een varken heeft dus behoefte aan aminozuren en niet zozeer specifiek aan eiwit. Om van voereiwit naar beschikbare aminozuren te gaan, moeten de aminozuren door enzymen worden ‘losgeknipt’ van de voereiwitten. Dit start in de maag, waar pepsine bij een lage pH de eiwitten in stukken knipt. In de twaalfvingerige en de dunne darm worden de geknipte eiwitstructuren verder losgeknipt tot aminozuren en kunnen ze worden opgenomen door het lichaam. Vanaf de dikke darm kunnen er geen aminozuren meer worden opgenomen. Wat er nu aan eiwitten of aminozuren is overgebleven, wordt gebruikt als voedingsbodem voor bacteriële fermentatie. Bij dit proces komen er afbraakproducten vrij zoals ammonia en andere stikstofhoudende stoffen die schadelijk kunnen zijn. Als gevolg van deze bacteriële eiwitfermentatie (rotting) kan diarree ontstaan.
Verteerbaarheid
Zoals hierboven al beschreven, bestaan er ontzettend veel soorten eiwitten. In de grondstoffen zitten ook allerlei verschillende type eiwitten. Deze zijn niet allemaal even goed of snel verteerbaar, omdat de verteringssappen en enzymen er niet bij kunnen komen. Dit betekent ook dat tussen de verschillende grondstoffen, verschil zit in hoe goed het eiwit te verteren is. Deze verteerbaarheid wordt voor alle grondstoffen berekend, zo heeft raapschroot een verteringscoëfficiënt van 77 procent en hypro sojaschroot een verteringscoëfficiënt van 94 procent (CVB). Dit betekent dat 23 procent van het eiwit uit raapschroot onverteerbaar is en slechts 6 procent voor eiwit uit hypro sojaschroot.
Eiwitvertering speelt voor biggen een belangrijke rol bij darmgezondheid. Het maagdarmkanaal is nog niet volledig ontwikkeld, waardoor voereiwit minder goed verteerd wordt. Er komt dus meer substraat beschikbaar voor de slechte bacteriën in de dikke darm (en soms al in de dunne darm), met een hogere kans op diarree. De mindere eiwitvertering komt doordat het maagdarmkanaal bij pas gespeende biggen zich moet aanpassen van zeugenmelk naar vast voedsel met plantaardige eiwitten. Bij plantaardige eiwitten spelen andere enzymen een rol als bij de vertering van zeugenmelk, zoals pepsine. Pepsine werkt bij een lage pH en in biggenvoer worden daarom bijvoorbeeld zuren toegevoegd om de pH in de maag te verlagen.
Daarnaast heeft een hoog eiwitgehalte in het voer een hoger bufferend effect in de maag, waardoor het langer duurt voordat de pH voldoende is gedaald. Om verterings- en darmgezondheidsproblemen te voorkomen, is het voor biggen belangrijk om een voer te hebben met een laag ruw eiwitgehalte (maar wel voldoende aminozuren), goed verteerbare eiwitbronnen en geleidelijke voerovergangen.
Omdat de eiwitvertering zo’n gevoelig punt is bij biggen, wordt hier veel onderzoek naar gedaan en is er een ruim aanbod aan goed verteerbare eiwitbronnen. Dit zijn bijvoorbeeld behandelde soja-eiwitbronnen, aardappeleiwitten, maïs- en tarwegluten en andere eiwitconcentraten. In onze samenstellingen verwerken we de meest geschikte eiwitbronnen in al onze type voeders. Naarmate het maagdarmkanaal zich ontwikkelt, zijn er steeds minder luxe eiwitbronnen over en voldoen bijvoorbeeld raapzaadschroot en zonnebloemzaadschroot prima.
Verteringsproblemen en diarree komen niet alleen door problemen met de eiwitvertering. Zo schreven we in een eerdere editie van de ABZ Nieuws (2014-4) dat ook vezels een belangrijke rol spelen in een gezonde darm. Zo kan het zijn dat de eiwitfermentatie in de dikke darm wordt verdrongen door de fermentatie van de vezels. Deze fermentatie geeft positieve producten voor de darmgezondheid. Hier kan weer op gestuurd worden in de voersamenstelling met het type vezel en de hoeveelheid fermenteerbaar eiwit.
Juiste balans
Een aanbod van goede eiwitbronnen garandeert dus geen optimale darmgezondheid. Hiervoor is een voersamenstelling nodig die compleet aansluit bij de ontwikkeling van het maagdarmkanaal, de algehele gezondheidsstatus en de nutriëntenbehoefte gedurende een bepaalde levensfase. Het gaat dus om de juiste balans. Hier wordt een optimaal resultaat door gehaald. Op basis van beschikbare onderzoeken en onze eigen ervaringen, zorgen wij ervoor dat voor elke situatie een passend voer beschikbaar is.
Aanvullende informatie
Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met onze specialisten varkenshouderij.