We kunnen er niet meer omheen in Nederland, de Deense zeug heeft flink opmars gemaakt en omvat in Nederland bijna 25 procent van de zeugenstapel. Zeugenhouders zijn omgeschakeld, veelal op verzoek van de handelaar of vleesvarkenshouder.
Al enige jaren geleden begonnen de eerste vermeerderaars in Nederland met het overschakelen naar Deens fokmateriaal. Deze vermeerderaars zijn veelal gericht op export van biggen naar Duitsland. In Duitsland is al meer ervaring met kruisingen uit de Deense genetica: de groei van de dieren ligt hoger en de score op het Duitse uitbetalingssysteem is beter. De omschakeling begint nu ook bij de geslotenbedrijven. Doordat met name in het eindproduct de meerwaarde wordt gezien, zullen ook steeds meer gesloten bedrijven gaan omschakelen.
Wat is nou werkelijk het onderscheid tussen Nederlands en Deens fokmateriaal?
De zeugen lijn bestaat uit een kruising van een Deens Landras (LL) en een Deense Yorkshire (YY). De Deense fokkerijorganisatie heeft zich jarenlang gefocust op het eindproduct. Daar waar de slachterij om vraagt, moet opgefokt worden. Hiermee is de grote voorsprong gemaakt, maar daar bovenop komt nog eens de hoge productie van de zeug. Gemiddeld brengen de Deense zeugen per worp één big meer ter wereld en spenen ze 0,8 big meer per worp. Deense zeugen zijn gefokt op meer spier en minder spek, waardoor de nakomelingen ook vleesrijker zullen zijn. Wanneer de zeug ook nog eens geïnsemineerd wordt met een Pietrain of Duroc, ontstaat er een vleesrijk big wat goed groeit en goed past bij de Duitse uitbetalingssystemen.
De Nederlandse fokkerij organisaties staan echter ook niet stil. In Nederland heeft Topigs nog altijd een groot marktaandeel en stuurt zij ook aan de voorkant van de fokkerij op meer spier en minder spek. Topigs heeft verschillende zeugenlijnen, die zij via diverse subfokkers verkoopt aan zeugenhouders. De meeste zeugenlijnen hebben gemiddeld al 1,5 mm spek minder dan circa drie jaar geleden en bevatten daarentegen meer spier, waardoor ook al wordt ingespeeld op de vraag uit de markt. De Topigs zeugen hebben zeker ook pluspunten ten opzichte van de Deense zeugen: de uierkwaliteit en het grootbrengend vermogen is beter en ook het karakter van de Topigs zeug en het arbeidsgemak wordt nogal eens beter bevonden door zeugenhouders en personeel wat ermee werkt. Een laatste aspect als duurzaamheid van de zeug moet ook niet worden onderschat: de gemiddelde Deense zeug zal geen 8e worp halen, waardoor het vervangingspercentage van de zeugenstapel hoger wordt en dus de totale kosten per big omhoog gaan.
Voeding en advies
Naarmate er meer Deense genetica in Nederland komt, is er ook meer bekend over de juiste voeding voor deze zeugen. ABZ Diervoeding heeft inmiddels ook ruime ervaring opgedaan met Deense genetica en is regelmatig met haar kennispartners in gesprek hierover om de laatste ontwikkelingen te blijven volgen. Zoals al eerder omschreven, heeft de zeug minder spek. Dat wil zeggen dat de zeug ook minder reserves heeft. Daarentegen heeft de zeug meer aanleg voor spieraanzet en uit zich dat ook in bevleesde zeugen. Optisch gezien lijken zeugen aan de ruime kant en soms zelfs te vet, in werkelijkheid blijkt deze zeug helemaal niet zoveel spek te bevatten, maar is het allemaal spier. Een risico voor dier en zeugenhouder is dat deze zeug voeding krijgt die is ingestoken op minimale spekaanzet om vervetting, met de daarbij horende problemen, te voorkomen. Belangrijk daarvoor is de juiste verhouding tussen aminozuurniveau en EW.
Doordat de zeug een grote aanleg heeft voor spieraanzet, moet er kritisch naar het aanbod van eiwit/aminozuren in relatie tot de energiewaarde worden gekeken. De basis hiervoor begint al in de opfokfase. Wanneer deze optimaal verloopt, zal de zeug gedurende zijn productie daar ook profijt van hebben. Een opfokzeug moet voldoende ontwikkeld zijn en voldoende gewicht hebben wanneer hij de eerste keer wordt geïnsemineerd. Daarvoor is de juiste voeding essentieel. De opfokzeugen hebben een scherpe voederconversie, waardoor ze voldoende aanbod van vitaminen en mineralen moeten hebben. Ook het aanbod van verteerbaar fosfor en calcium moet groot genoeg zijn om de skeletontwikkeling te ondersteunen. Streef ernaar om een dekrijpe gelt circa 12 – 14 mm spek te laten hebben.
In de drachtfase geldt hetzelfde als in de opfokfase; ook hierin is een aangepaste aminozuur/EW verhouding en voldoende aanbod van vitamines en mineralen belangrijk. Door de zeugen in meerdere fasen van de dracht te monitoren op spekdikte, komt het conditieverloop in beeld. Gemiddeld mag de Deense zeug circa 1,5 – 2 mm minder spek hebben dan de Topigs genetica en komt uit op 14 – 16 mm spek. Door de grotere aanleg voor spieraanzet is het gewicht van de slachtzeugen 15 – 25 kg hoger dan de Topigs zeugen.
Door de hoge productie van de Deense zeug, zullen er veel biggen aan het uier liggen. Belangrijk hierin is dat de zeug niet teveel afvalt en in een te magere conditie weer terugkomt in de dekstal. Hard voeren met luxe lactovoeders laat de zeugen relatief weinig spek verliezen. Op moment van werpen zal de zeug in de dekstal een gemiddeld spek moeten hebben van 11 – 13 mm.
De varkensspecialisten van ABZ Diervoeding denken graag met u mee over de juiste voerstrategie en de juiste voeders voor uw Deense zeugenstapel.