Zeugenhouders Arnold en Bertha Vlastuin uit Lunteren geven al jaren flink aandacht aan de opfok. Toch bleven er zaken voor verbetering vatbaar. Een recente verbouwing van de opfokstal moet een flinke stap in de goede richting geven. ‘Op alle niveaus streef ik naar een big erbij.’
Het bedrijf van Arnold (51) en Bertha (49) is al generaties lang in de familie. Arnolds oma was boerendochter die na haar trouwen samen met haar man het gemengde bedrijf van haar ouders overnam. Arnolds vader was de volgende generatie en begin jaren negentig van de vorige eeuw stapte Arnold bij zijn vader in de maatschap. Het was toen een bedrijf met fokzeugen en melkvee. Toen Arnold en Bertha het op 1 januari 1998 overnamen, zijn ze gaan specialiseren en hielden ze alleen de 300 fokzeugen aan. Ze hebben een dochter (22) en drie zonen (19, 16 en 11 jaar), maar tot op heden heeft geen van allen aangegeven de ambitie te hebben om het bedrijf over te nemen.
Groei
In 2007 is een nieuwe stal gebouwd, mede om te kunnen voldoen aan de meest recente milieu- en welzijnseisen, en breidde het bedrijf flink uit naar 750 zeugen. De dieren worden nu gehouden volgens de normen van het Beter Leven keurmerk.
Arnold is heel structureel en precies, wat ook in zijn bedrijfsvoering terug te vinden is. Zo hebben bijvoorbeeld de kraamstal, de dragende zeugenstal, de gespeende biggenstal en de quarantainestal uit oogpunt van hygiëne elk hun eigen materialen, laarzen en overalls in hun eigen kleur. Bertha helpt met het spenen en ze doet de administratie. Verder werken er op het bedrijf twee arbeidskrachten mee, beiden voor 20 uur.
Voorheen had Arnold Topigs 20-zeugen, maar een tijdje terug is hij overgeschakeld op TN70. ‘Dit is een iets robuuster varken dat beter tegen een stootje kan, terwijl de productie niet achter hoeft te blijven. Hiermee kan ik een mooier eindproduct afleveren.” Hij voert zijn dieren alleen droogvoer, dat hij sinds circa 1985 door ABZ Diervoeding laat leveren. “Ze leveren een goede kwaliteit voer voor een betaalbare prijs en geven goede begeleiding. Dit totaalpakket heeft ons zeer goed door de toch moeilijke afgelopen jaren geholpen’, zegt Arnold tevreden.
Opfok
Arnold koopt voor de opfok biggen van tien weken aan. Dat doet hij al een jaar of tien. Hij heeft daarvoor een vaste leverancier. Bewust kiest hij voor de aanschaf van biggen van 25 kg en niet voor dekrijpe gelten. Op deze manier krijgen de dieren goed de tijd om te wennen aan de bedrijfseigen ziektekiemen. De aangevoerde dieren blijven eerst acht weken in de quarantainestal om eventuele meegebrachte infecties te laten uitdoven. Daarna gaan ze acht weken naar een aparte stal, waar de besmetting met bedrijfseigen kiemen plaatsvindt. Dat gebeurt door wekelijks een nieuwe, zo jong mogelijke ‘besmettingszeug’ in de koppel te brengen. Dit is een af te voeren zeug die daarna wordt verkocht. Na de besmettingsperiode gaan de opfokgelten vijf tot acht weken naar de ruststal om tot rust te komen. Daar wordt drie maal per week, op maandag, woensdag en vrijdag, de berigheid getraceerd. Berige zeugen krijgen een gekleurde stip: op maandag voor op de kop, op woensdag midden op de rug, op vrijdag achter op de kont. Arnold werkt met een driekleurensysteem waarin hij per week van kleur wisselt. Wanneer de gelten dekrijp zijn, gaan ze naar de dekstal. Daar worden ze geflusht; ze krijgen ander voer met onder andere extra suikers. Aan de hand van de stippen is precies in te schatten wanneer een zeug opnieuw berig wordt en geïnsemineerd kan worden. Met een zoekbeer wordt de berigheid vastgesteld. Inseminatie gebeurt bij een gewicht van 160 kg, meestal op ongeveer 250 dagen. Met een strak entschema geeft Arnold zijn aangevoerde gelten de basis voor een goede gezondheid. In de quarantainestal krijgen de dieren twee keer Griepovac3 en een enting tegen PRRS. In de ‘besmettingsstal’ wordt niet geënt, omdat daar de zeugenbesmetting plaatsvindt. In de ruststal krijgen ze twee keer Parvoruvax en Griporc, met daartussen entingen tegen PRRS, mycoplasma en het circovirus.
Tegenvallende resultaten
Ondanks dat Arnold jonge dieren aankoopt en veel entingen uitvoert, waren de resultaten niet naar wens. Bij de gelten bleef het aantal levend geboren biggen achter. Hoewel hij wat pech heeft gehad met ziekten, met name abortus blauw, zocht Arnold de oorzaak toch ook in de huisvesting. Bij de nieuwbouw in 2007 was namelijk de oude dragende zeugenstal zonder aanpassingen omgedoopt tot opfokstal. Er was bijvoorbeeld geen verwarming aanwezig, dus zeker geen optimale situatie. Daarom is afgelopen najaar in de opfokstal verwarming aangelegd en de ventilatie verbeterd. Ook de verlichting is aangepast, zodat de berigheid beter op te sporen is. ‘De opfok is altijd het ondergeschoven kindje geweest en dat was niet goed’, beseft Arnold. ‘De basis moet goed zijn. Je investeert in duur uitgangsmateriaal en als je er dan niet optimaal mee omgaat, haal je er niet het maximale rendement uit.’
Verwachtingen
Arnold beseft dat hij het tot nu toe in de basis heeft laten liggen, maar hij hoopt nu de juiste stappen te hebben genomen. ‘Na de renovatie van de opfokstal ben ik wel meer kosten kwijt aan verwarming, maar ik verwacht dat de dieren minder voer nodig hebben om op temperatuur en gewicht te blijven. De basis is nu beter en de gelten zijn beter in conditie. Ik hoop het afbigpercentage bij de gelten van 85% naar boven de 90% te brengen. Bij de gelten zit ik nu op 13 levend geboren biggen per worp; daar moet een big bij. Op jaarbasis zit ik nu op bijna 30 gespeende en 29 afgeleverde biggen per zeug, dat wil ik naar respectievelijk 31 en 30 brengen. Het is nog te vroeg om iets in de cijfers te kunnen zien, maar ik heb goede verwachtingen’, zegt Arnold optimistisch.
Nieuwe plannen voor de korte termijn zijn er niet. ‘Het bedrijf is groot genoeg en klaar voor de toekomst. Met betere technische resultaten hoop ik zo snel mogelijk de financieringslasten te verlichten en een betere boterham over te houden.’