Biggen met een geboorteafwijking komen soms voor bij hoogproductieve zeugen met grote tomen. Die zogenaamde IUGR-biggen zijn niet alleen klein, maar hebben een typische bouw met een zogenaamd ‘dolfijn-hoofd’ en uitpuilende ogen. De oorzaak: de placenta kan tijdens bepaalde perioden van de dracht onvoldoende voedingsstoffen doorgeven, waardoor de ontwikkeling van zo’n big achterblijft.
Genetische vooruitgang heeft geleid tot steeds grotere tomen, maar gaat ook gepaard met lagere geboortegewichten en een langere werpduur met meer doodgeboren biggen. Het aantal functionele spenen is vaak niet toereikend om het grote aantal biggen te voeden, waardoor ook de sterfte in de kraamstal toeneemt. Maar er is nog iets anders aan de hand: sommige biggen zijn niet alleen klein, maar zien er ook afwijkend uit als gevolg van IUGR.
IUGR, wat is dat?
IUGR is de afkorting van ‘Intra-uteriene Groei Restrictie’, oftewel ‘groeibeperking in de baarmoeder’. IUGR-biggen* hebben op een of andere manier een tekort opgelopen tijdens de dracht. Ze zijn niet alleen klein (doorgaans < 1 kg), maar zien er ook duidelijk anders uit: ze hebben een relatief lang, dun lijf en een dolfijnachtig kopje met uitpuilende ogen en extra rimpels rond de bek. Ook hun oren wijzen vaak meer naar achter, zie afbeeldingen. Zeugenhouders spreken daarom ook wel van ‘dolfijn-hoofdjes’ of ‘hazenbiggen’.
* Er zijn twee vormen van IUGR: de zogenaamde ‘symmetrische’ groeivertraging die leidt tot ‘gewoon’ kleine biggen en ‘asymmetrische’ groeivertraging die leidt tot biggen die afwijkende lichaamsverhoudingen hebben. In dit artikel hebben we het over de laatste categorie.
De oorzaak ligt bij de zeug
Soms wordt ten onrechte gedacht dat een genetische afwijking van de betreffende big de oorzaak is. In werkelijkheid ligt de oorzaak niet bij de biggen maar bij de zeug. Ervaring in de praktijk leert dat de kans op IUGR-biggen iets groter lijkt te worden door een gebrekkig voerschema, infecties zoals griep of PRRS, bepaalde erfelijkheidsfactoren of stress. De weinige beschikbare voedingsstoffen die de placenta passeren, gaan allereerst naar het belangrijkste orgaan voor overleving: de hersenen. Vandaar ook het afwijkende uiterlijk met het bolle voorhoofd.
Toch zijn deze factoren niet alleen verantwoordelijk voor het ontstaan van IUGR, anders zouden alle biggen in een toom de afwijking vertonen en dat is niet het geval. Wat speelt er dan wel? Vanwege de grote aantallen biggen ontstaat er ruimtegebrek in de baarmoeder, waardoor sommige placenta’s zich niet goed ontwikkelen en onvoldoende voedingsstoffen kunnen doorgeven. De bijbehorende biggen zijn kleiner en vertonen dan de typische afwijking.
Hoe vaak komt het voor?
Uit onderzoek blijkt dat van de lichte biggen (< 1,25 kg) ongeveer de helft matige tot ernstige IUGR-verschijnselen vertonen. In de praktijk komt dat erop neer dat in tomen van > 16 biggen zo’n 1 tot 2 IUGR-biggen te verwachten zijn.
Overlevingskansen
De overlevingskansen van IUGR-biggen zijn duidelijk kleiner dan van toomgenoten, ook in vergelijking tot de ‘gewone’ biggen met een laag geboortegewicht. Dat komt niet alleen omdat ze klein van stuk zijn, waardoor ze maar moeilijk de concurrentie om spenen en biest aankunnen met hun grotere toomgenoten, maar ook door hun lichaamsverhouding. IUGR-biggen zijn langer en dunner dan normaal-ontwikkelde biggen en hebben dus een relatief groot huidoppervlakte, waardoor ze meer energie nodig hebben om zich warm te houden.
Niet alleen hebben IUGR-biggen een verhoogde uitval tijdens de zoogperiode, ook wat betreft groei zullen ze altijd achterblijven omdat hun organen niet goed ontwikkeld zijn. Hun afweersysteem en maagdarmkanaal zijn minder effectief, waardoor deze biggen vatbaarder zijn voor tekorten, ziektes en diarree. Daarnaast hebben ze bij de geboorte een lager aantal spiervezels dan normale biggen, waardoor ze trager groeien en eerder vervetten in de afmestfase.
Interessant genoeg zijn het, kijkend naar de IUGR-biggen, vaker de beertjes die het uiteindelijk niet overleven, vooral als gevolg van doodliggen en diarree. In tegenstelling tot vrouwelijke foetussen, geven de mannelijke minder prioriteit aan de vitale organen, zoals zenuwstelsel en hersenen en meer aan de groei aan spieren en botten. Bij de geboorte zijn de belangrijkste organen voor overleving bij hen dus nóg iets minder goed ontwikkeld.
De aanpak
Zeug
IUGR-biggen voorkomen is erg lastig. Dat komt omdat vooral de toomgrootte (en dus ruimtegebrek in de baarmoeder) van invloed is op het aantal IUGR-biggen, zo blijkt uit recent Deens onderzoek van Riddersholm en collega’s.
De kwaliteit van de biggen en de hele toom begint eigenlijk al tijdens de voorgaande lactatie, omdat dan de eicellen zich beginnen te ontwikkelen. Uit een studie van Farmer en Edwards (2022) blijkt dat het beperken van conditieverlies tijdens de lactatie en de juiste voeding rondom dekken een positief effect kan hebben op de kwaliteit van de eicellen en daarmee de kans op IUGR-biggen mogelijk kan verlagen.
Ook de eerste maand van de dracht is een belangrijke periode, omdat dan de innesteling van de bevruchte eicellen plaatsvindt. De focus zou in deze weken moeten liggen op rust, goed herstel van de voorgaande lactatie en optimale voorziening van de juiste (hoeveelheid) voedingstoffen. Zowel te veel als te weinig voedingsstoffen is in deze periode een risicofactor.
Een infectie (zoals griep of PRRS), stress of andere onregelmatigheden kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat de zeug onvoldoende van de juiste voedingsstoffen voor de foetussen beschikbaar heeft, wat het probleem meer zichtbaar kan maken.
Dezelfde Deense onderzoekers vonden kleine verschillen tussen bedrijven en voersystemen in het voorkomen van IUGR-biggen. Het gebruikte voersysteem in de dracht (ad lib, vaste voerschema’s, voerstations) kan invloed hebben op het stressniveau van de zeugen, onderlinge competitie en de uniformiteit van de zeugenstapel, maar ook in hoeverre zeugen naar behoefte kunnen worden gevoerd en dus de juiste voedingsstoffen binnenkrijgen. Dit vraagt verder onderzoek.
Toch blijkt het niet zo simpel om IUGR tegen te gaan door het geven van extra voer aan de zeugen tijdens de dracht, zo geven experts aan. Het is niet zo zeer het tekort aan voedingsstoffen die de zeug binnenkrijgt dat problematisch is, maar wel een correcte verdeling van de nutriënten over de verschillende biggen en dat is van buitenaf niet te sturen.
GMI-techniek
Voor een optimale ontwikkeling en groei van biggen tijdens de dracht is het belangrijk dat zeugen heel precies naar behoefte gevoerd worden en in optimale conditie zijn én blijven (dus zowel spek- als spierdikte). Vooral aan het einde van de dracht loopt dit nogal eens scheef, omdat de groei van de foetussen in die periode hard toeneemt.
Om dit in kaart te brengen is de GMI-techniek heel geschikt, zo zien we in de praktijk. Hiermee kunnen onze GMI-specialisten de conditie tijdens de hele cyclus nauwkeurig in beeld brengen en op basis daarvan bijsturen met voer en voerschema. Op praktijkbedrijven zien we de uniformiteit van de zeugenstapel toenemen en het aantal gespeende kwaliteitsbiggen hoger ligt.
En dan zijn er nog aanwijzingen dat bepaalde aminozuren (zoals arginine, glutamine, glycine, proline en leucine) en andere ingrediënten een functionele rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de placenta, waardoor ze de groei en ontwikkeling van foetussen positief kunnen beïnvloeden.
Biggen
Naast een optimale voorziening van voedingsstoffen voor de dragende zeugen, is extra aandacht voor de pasgeboren biggen lonend. Kleine en IUGR-biggen hebben slechts weinig reserves bij de geboorte en zijn gevoelig voor onderkoeling, zeker als ze onvoldoende biest opnemen, wat vaak het geval zal zijn. De overleving van deze biggen kan verbeterd worden door snel actie te ondernemen. Door vlot biest bij te voeren en te zorgen dat de kleine biggen warm blijven kunnen ze hun achterstand een klein beetje inhalen.