Als mengvoerfabrikant krijgen we vragen over de gebruikte voedersamenstelling (grondstoffen, nutriënten en additieven) om te komen tot optimale resultaten. Zo kun je bij vleesvarkens denken aan dagelijkse groei, voederconversie, voeropname en bijvoorbeeld vleeskwaliteit. Verschillende zaken waarbij de samenstelling, productvorm en voercurves invloed op hebben. Om tot optimale resultaten te komen dient echter ook rekening gehouden te worden met darmgezondheid, wettelijke eisen in voeders en prijsstelling.
Graag gaan we wat dieper in op het gebruik van grondstoffen in vleesvarkensvoeding en wat voor invloed dit heeft op de verschillende nutriënten.
Energiewaarde (EW)
Wat betreft de voedersamenstelling wordt er veel gekeken naar de EW waarde. Maar waar komt die energiewaarde in het voer vandaan? We hebben het wel over gerst, tarwe en mais, maar hoe zwaar tellen die grondstoffen nu door op de EW? Waar komt nu die energiewaarde in het voer vandaan? We hebben het wel over gerst, tarwe en maïs, maar hoe zwaar tellen die grondstoffen nu door op de EW. In figuur 1 (EW) wordt getoond welke grondstoffen welke procentuele bijdrage hebben op de energiewaarde van een actueel start- en afmestvoer. In startvoer (112 EW) zorgen gerst en tarwe voor ruim 25% van de EW in het voer. Vervolgens zorgen ook maïs en bakkerijproducten elk voor ruim 10% voor een belangrijk aandeel. Het laatste kwart wordt met name ingevuld door vetten + oliën en de bijproducten (raap, zonne en tarwegries). Voor een afmestvoer met een lagere energiewaarde (108 EW) verschuift die verhouding, daarbij zien we dat tarwe hier voor 50% van de EW zorgt en daarnaast grondstoffen als tarwegries, raapzaadschroot een grotere bijdrage leveren.
Zetmeel
Waarom deze verschuivingen? Het zetmeel uit granen is een belangrijke energiebron, dat is een koolhydraat net als suikers en niet-zetmeel koolhydraten (NPS’s, vezels). Zetmeel bestaat uit grote structuren die door enzymen kapot gemaakt kunnen worden. Deze structuur ziet er per graansoort heel anders uit, wat dan ook de vertering beïnvloedt. Vertering van zetmeel begint al in de bek van het varken. Speeksel bevat onder andere het enzym amylase, dat zetmeel in stukjes knipt. Kauwen helpt daarbij ook goed om de grove deeltjes fijn te malen en de amylase meer oppervlak te geven om in te werken op het voer. In de maag wordt dit proces vertraagd en langzaam stopgezet, omdat de pH te laag is voor een goede werking. Na de maag gaat de pH weer omhoog en worden enzymen uit de alvleesklier, waaronder amylase, toegevoegd aan de voedselbrij waardoor de zetmeelvertering weer verder gaat. Een jong big heeft een andere enzymproductie als een zwaar vleesvarken om zetmeel te benutten, waardoor er in startvoer nog meer gekozen wordt voor bijvoorbeeld bakkerijproducten die goed ontsloten zijn en daarnaast positief voor de smakelijkheid zijn.
In figuur 2 is procentueel te zien dat dit zetmeel hoofdzakelijk uit de granen afkomstig is en dat grondstoffen als tarwegries en zonnebloemzaadschroot daarnaast een kleine bijdrage leveren. Het aandeel zetmeel uit gerst neemt in de meeste gevallen en ook hier af richting het afmestvoer. Dit wordt vaak gedaan vanwege de positieve effecten van gerst op mestconsistentie. Tarwe zorgt daarentegen juist voor snellere darmpassage en makkelijker smeuïger mest, waardoor dit in grotere aandelen bij oudere vleesvarkens wordt ingezet.
Eiwit
Naast zetmeel, dat een belangrijke bron van energie is, is ook het eiwitgehalte een ander essentieel nutriënt voor het varken om voldoende spieren aan te kunnen zetten. Eiwit is opgebouwd uit aminozuren, waarbij lysine het eerste beperkende aminozuur is en daardoor ook het meest bekende. Het bruto lysine kan herkend worden op het label van een voerbon door de afkorting LYS, maar hetgeen waar een nutritionist op formuleert zijn de darmverteerbare aminozuren, dat wil voor lysine (LYS) zeggen dat er geoptimaliseerd wordt op dvLys (darmverteerbaar lysine). De overige aminozuren dienen verhoudingsgewijs in evenwicht te zijn ten opzichte van lysine, waarbij de verhoudingen voor de verschillende leeftijdsfasen verschillen en er ook gestuurd kan worden in aminozuurpatroon om darmgezondheid te ondersteunen. Zo is threonine een aminozuur, die van belang is het voor het herstel van darmslijmvlies (mucus).
In figuur 3 is te zien welke grondstoffen een procentuele bijdrage hebben op het ruw eiwitgehalte van een start- en afmestvoer. Hier valt goed te zien dat grondstoffen als gerst en tarwe ook een aanzienlijk deel van het eiwitgehalte voorzien, maar dat sojaschroot in het startvoer met ruim 35% het grootste aandeel heeft. Voor een afmestvoer verschuiven die verhoudingen meer naar tarwegries, raapzaadschroot en palmpitschilfers. Waarom deze verschuivingen? Voor een startvoer wordt veel lysine (dus aminozuren) gevraagd voor spieraanzet en zo een efficiënte eiwitaanzet. Wanneer er veel vraag naar lysine is dan wordt sojaschroot vanzelf een interessante grondstof voor startvoer. Ondanks zijn hogere prijs (soja > € 30,-) ten opzichte van bijvoorbeeld raapzaadproducten (€ 19 – 23,-), zonnebloemzaadschroot (€ 15 – 20,-) of palmpitschilfers (€ 15 – 18,-). Daarnaast heeft ook een grondstof als raap of palm een lagere verteringscoëfficiënt voor eiwit dan dat sojaschroot heeft, waardoor er vanwege eiwitkwaliteit ook vaak voor deze bron wordt gekozen ondanks zijn hogere prijs.
Darmverteerbaar lysine
Zoals gezegd draait het dus niet om het ruw eiwitgehalte, maar gaat het om de balans van aminozuren, die uiteindelijk zorgen voor een bepaald ruw eiwitgehalte. In figuur 4 zien we dat granen nog maar zorgen voor een kleine 20% van het darmverteerbaar lysine. Door de hoge verteringscoëfficiënt van eiwit in sojaschroot brengt soja voor deze receptuur 34% van het dvLysine. Wat nu ook opvalt is dat L-Lysine HCL als grondstof een grote toegevoegde waarde heeft. Dit is synthetisch lysine dat zorgt voor een kleine 40% van het darmverteerbaar lysine. Door het gebruik van deze synthetische aminozuren kunnen we ervoor zorgen dat de ruw eiwitgehalten niet onnodig hoog komen te liggen.
Te hoge eiwitgehalten zullen er sneller voor zorgen dat er teveel eiwitfermentatie in de dikke darm optreedt, waardoor de darm teveel getriggerd wordt en zal leiden tot ongewenste dunne mest met minder optimale resultaten tot gevolg. Zonder synthetische aminozuren en met deze lysine niveaus zou bijvoorbeeld een grondstof als aardappeleiwit nodig zijn om de aminozuren in te vullen. Er worden eiwitgehalten van boven de 20% voor startvoer geproduceerd t.o.v. van circa 17.5%. Voor het afmestvoer valt op dat dvLysine meer komt uit grondstoffen als raapzaadschroot (15%) en tarwegries (7%). Een ouder vleesvarken heeft minder behoefte aan hogere lysine gehalten, waardoor deze grondstoffen interessanter worden. Ook door de lagere EW (108 van het afmestvoer t.o.v. 112 in het startvoer) wordt een grondstof als tarwegries met een lage energiewaarde interessanter om te verwerken.
Tot slot
Al met al heeft iedere grondstof zijn eigen specifieke waarde voor gebruik in vleesvarkensvoer en ook zijn eigen variatie. Grondstoffen die ontvangen en verwerkt worden hebben ieder hun eigen bandbreedte in bijvoorbeeld zetmeel en eiwitgehalten (en dus lysine), waardoor risicospreiding in grondstofpatroon van belang is om constante voeders voor uw varkens te kunnen produceren voor optimale prestaties.
Advies en informatie over uw vleesvarkensvoersamenstelling
Heeft u vragen over uw vleesvarkensvoer of vleesvarkensvoersamenstelling, neem dan contact op met één van onze varkensspecialisten.