Zodra in 2026 de derogatie afgebouwd is, zullen er weinig bedrijven zijn die geen mest af hoeven te voeren. De verwachting is dan ook dat de mesttransporten vooral richting de akkerbouw gaan. Het huidige jaar 2025 is een tussenjaar .
Afzetkosten zijn met name afhankelijk van de mogelijkheden tot afzet in de akkerbouw. Die mogelijkheden zijn in het voorjaar, wanneer de veehouderij ook zelf wil bemesten en in de nazomer na de graanoogst. Deze twee momenten zijn belangrijk, maar is de mest dan ook beschikbaar? Na afbouw derogatie kan een veehouder nog maximaal 43 ton mest op het eigen land plaatsen, waarvan het vee tijdens de weidegang een gedeelte zelf wegbrengt. In het schema van Stichting Weidegang, krijgt u inzicht in deze meststromen.
In de grafiek hieronder heeft deze veehouder aardig gespaard om rond 15 februari 10 ha met 15 ton/ha voor de weiden en 26 ha met 25 ton/ha voor het maaien te bemesten, totaal is 800 ton nodig. Er zit 1.100 ton op 15 februari, genoeg om te bemesten, per maand komt er circa 150 ton bij. Op 15 april kan hij dus 350 ton aanbieden aan de akkerbouw om bijvoorbeeld maïsland te bemesten. Half mei bemest hij 360 ton (36 ha x 10 ton) voor de 2e snede, de koeien brengen tijdens weidegang totaal circa 200 ton weg. Dan zijn er drie sneden bemest, in tonnen: 25-10-10. Half augustus kan hij nog 150 ton mest afvoeren naar het tarweland. Vanaf dat moment moet er weer gespaard worden om rond 15 februari weer 1.100 ton in de put te hebben. Dat er in het najaar geen drijfmest meer het land op gaat, is op zich niet zo erg. We zien de laatste jaren dat het, met minder drijfmest in het najaar, makkelijker is om najaarsgras tot waarde te maken (betere smaak, hogere opname en lager melkureum). Het is alleen jammer dat de opslagruimte snel te krap is.
Voorbeeldberekening
Een melkveehouder met 75 melkkoeien met jongvee op 36ha, produceert 2.000 ton mest, totaal 1.500 ton kan hij zelf plaatsen.