Het is geen geheim dat goed voer, schoon water en een goed stalklimaat in combinatie met de juiste aandacht van de pluimveehouder tot de beste resultaten leiden. Schoon water is vanzelfsprekend, een goed stalklimaat ook, al is dat al wat ingewikkelder. Maar wat is “goed” voer?
Goed voer toen en nu
Goed voer moet ten alle tijden aansluiten bij de behoefte van de hen, zodat er een maximale gezondheid gerealiseerd wordt en daardoor een optimale productie gerealiseerd kan worden. Waar het vroeger ging om de scherpste voeropnames en de laagste voederconversies, laten we nu de hennen liever iets meer eten. Eén van de redenen hiervoor is dat de gehaltes van een aantal nutriënten (bijvoorbeeld koper of vitamine D3) aan een wettelijk maximum per kg voer gebonden zijn. Door de hennen meer te laten eten, krijgen ze toch voldoende binnen om de maximale productie te halen. Een andere reden is dat we de hennen geen snavelbehandeling meer geven en we ze daarom zo lang mogelijk bezig willen houden met eten. Daar komt nog bij dat veel hennen er qua genetica op gericht zijn om lichte eieren te produceren, wat een lagere eiwitbehoefte geeft. We houden hennen ook veel langer aan dan in het verleden, dus is ook een goed verenpak van het grootste belang. Deze punten bij elkaar hebben ervoor gezorgd dat de insteek van “goed” voer dus een ander is dan pakweg 15 jaar terug.
Eiwitbronnen
Voor een goede darmgezondheid streven we ernaar om de voedingsbehoefte te dekken met een relatief hoog gehalte aan ruwe celstof in het voer en een zo laag mogelijk gehalte aan ruw eiwit. Dit omdat ruwe celstof de vertering en de rust van de hennen ten goede komt en laag ruw eiwit ervoor zorgt dat de kans op darmontsteking kleiner wordt. Als we met een laag ruw eiwitgehalte toch de behoefte aan aminozuren willen dekken, dan zal het eiwit van hoge kwaliteit moeten zijn met zo veel mogelijk verteerbaar eiwit en zo min mogelijke onverteerbaar eiwit, want juist het onverteerbaar eiwit zorgt ervoor dat darmontsteking kan ontstaan.
Hieronder een overzicht van verschillende grondstoffen die veelvuldig voorkomen in Legmeel samenstellingen met voor elke grondstof het gehalte aan ruw eiwit en het percentage wat verteerbaar is voor een leghen.
Grondstof | RE (CVB) | Eiwitverteerbaarheid (CVB) |
Synthetische aminozuren | 100% | |
Maïsglutenmeel (Prairy gold) | 610 | 90% |
Aardappeleiwit | 768 | 90% |
Sojaschroot hipro | 487 | 87% |
Erwten | 211 | 87% |
Maïsglutenvoermeel | 212 | 85% |
Sojaschilfers | 435 | 85% |
Zonnebloemzaadschilfers | 383 | 85% |
Zonnebloemzaadschroot | 382 | 85% |
Maïs | 82 | 83% |
Tarwe | 111 | 81% |
Diermeel, Nederlandse afkomst (CVB tabel 2019)* | 581 | 80% |
Tarweglutenvoermeel | 154 | 78% |
Tarwegries | 153 | 77% |
Raapschilfers | 324 | 76% |
Raapschroot | 335 | 76% |
Maïs ddgs | 266 | 67% |
Tarwe ddgs | 315 | 67% |
* Dit is de verteringscoëfficiënt van het oude diermeel. De verteringscoëfficiënt van de huidige PAP’s is op basis van een berekening, omdat van de huidige vorm van diermeel nog geen verteringsproeven bij dieren gedaan zijn.
Hierbij zien we dat de synthetische aminozuren logischerwijs het best verteerbaar zijn en daarna de diverse hoogwaardige eiwitgrondstoffen. In de middenmoot vinden we de tarwebijproducten als tarwegries en tarweglutenvoermeel, onderaan de lijst de diverse graandistillers.
Niet essentiele aminozuren
Het verstrekte eiwit wordt bij de vertering in de kip opgeknipt in losse aminozuren en deze worden in het lichaam weer samengevoegd tot bijvoorbeeld het eiwit in de spieropbouw of de vorming van ei-eiwit. We onderscheiden daarbij essentiële en niet-essentiële eiwitten. De essentiële moet de kip in ieder geval binnenkrijgen via de voeding, de niet-essentiële kan de kip weer zelf maken vanuit de essentiële. Door echter via de juiste eiwitbronnen de kip ook van voldoende niet-essentiële aminozuren te voorzien, komt er veel meer balans in de eiwithuishouding van de hen wat resulteert in betere voederconversies en zeker ook een beter verenpak.
PAP’s als eiwitbron
In de middenmoot in dit lijstje vinden we ook de momenteel veelbesproken PAP’s (Processed Animal Proteins). Op papier is het een vrij goede eiwitbron, maar hoe de verteringscoëfficiënten bij hennen zijn, kunnen we nog niet exact zeggen. Op dit moment wordt er een berekende verteringscoëfficiënt aangehangen op basis van de verteringscoëfficiënt van het oude diermeel en wat er op basis van in vitro (laboratorium) verteringsproeven van het nieuwe diermeel bekend is. Er lopen inmiddels proeven met PAP’s om de juiste verteringscoëfficiënt te kunnen bepalen bij pluimvee. Deze zullen vermoedelijk vergelijkbaar zijn met raapzaadschroot en tarwegries. PAP’s bevatten nogal wat voor hennen onverteerbare eiwitten.
Eiwit en het milieu
Eiwitten bevatten gemiddeld 16% stikstof. Als je dus het ruw eiwitgehalte van het voer deelt door 6,25 kom je op het stikstofgehalte in het voer. Door leghennen maximaal te laten presteren met een zo laag mogelijk gehalte aan ruw eiwit, is er dus winst te halen op het gebied van stikstof/ammoniak uitstoot. Door de juiste eiwitgrondstoffen te kiezen, kan de uitstoot van stikstof verlaagd worden. Ook wordt er meer gekeken naar alternatieve, regionale eiwitbronnen om minder afhankelijk te worden van overzeese eiwitgrondstoffen. Verder, als het voer qua eiwit en aminozuren perfect aansluit bij de productiedoelen van een koppel hennen, kan dit ook bijdragen aan een efficiënte benutting van de eiwitgrondstoffen. Om voor elk productiedoel een passend voer te kunnen inzetten, heeft ABZ Diervoeding een uitgebreide keuze aan legvoeders in haar assortiment.
Meer weten?
Vraag onze legpluimveespecialisten om advies. Zij helpen u graag!
Team legpluimvee