De begrippen circulaire- en regionale grondstoffen en kringlooplandbouw komen de laatste tijd nogal eens voorbij, zowel in de politiek als bij de retail en consument. Ook voor de legpluimveehouderij liggen hier zowel uitdagingen als mogelijkheden. In dit artikel willen we u graag meenemen in de (on)mogelijkheden die er zijn op dit gebied.
Wat verstaan we onder circulair?
Grofweg kunnen we grondstoffen voor veevoer indelen in zes categorieën van hoog circulair (A) tot laag circulair (F):
De categorieën D, E en F zijn de groepen waar nu het voer mee gemaakt wordt.
Een kip is van oorsprong ingericht op het verteren van zaden en heeft meer moeite met het verteren van vezels. Daarom is er in de eerste categorie A “gewasresten” niet veel te halen voor pluimvee. Hierbij gaat het dan over bijvoorbeeld bietenblad en wortelloof, wat wel geschikt is voor herkauwers, maar niet voor pluimvee. Wel kunnen producten uit deze categorie gebruikt worden om te dienen als afleiding en strooisel zoals bijvoorbeeld koolzaadstro.
In categorie B “voedsel retourstromen” zijn wel wat producten te vinden die toegepast kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld broodmeel en koekjesmix van onverkochte bakkerijproducten. Hetzelfde geldt voor de producten uit categorie C “voedsel afkeurstromen” waar mogelijk ook enkele voor pluimvee interessante grondstoffen tussen kunnen zitten.
De categorieën D, E en F zijn de groepen waar nu het voer mee gemaakt wordt. Bij categorie D gaat het dan over producten als bijvoorbeeld sojaschroot, zonnebloemzaadschroot en raapzaadschroot, maar ook de meeste tarwebijproducten zoals tarwegries en tarwekiemzemelen. Ook een grondstof als PAP’s (verwerkte dierlijke eiwitten) kunnen we hiertoe rekenen. Onder categorie E verstaan we producten zoals maïs DDGS (bijproduct uit de productie van ethanol uit maïs), maar dit kan ook raapzaadschroot zijn wat overblijft bij de productie van koolzaadolie voor biodiesel. De laatste categorie F “veevoergewassen” is de minst circulaire, maar ruim 60% van een normaal legpluimveevoer komt uit deze categorie met maïs, tarwe, haver en gerst.
Voor het op een goede manier inzetten van de producten uit categorieën B en C is het wel van belang dat er een stabiele stroom van een betrouwbare kwaliteit te verkrijgen is en het geen grote kostprijsverhogingen geeft.
Resultaten tot nu toe met circulaire grondstoffen
In de laatste jaren is het aantal onderzoeken naar circulaire grondstoffen of het gebruik van reststromen toegenomen. Het lastige aan het verwerken van sommige co-producten of reststromen is dat ze hoog in bepaalde nutriënten zijn, zoals bijvoorbeeld zouten, mycotoxines, anti-nutritionele factoren of mineralen. Hierdoor kunnen deze grondstoffen beperkt toegevoegd worden in de voersamenstelling. Om de aandelen te kunnen verhogen, moeten de negatieve kenmerken van deze reststromen ongedaan gemaakt worden.
In de afgelopen jaren heeft ABZ Diervoeding met meerdere partners gewerkt aan methodes om deze reststromen tot een hogere waarde te brengen. Zo zijn er proeven geweest met insecten en eiwitconcentraten van gras, veldbonen en erwten. De uitkomst van deze proeven was onder andere dat in veel gevallen reststromen een vergelijkbare prestatie weten te realiseren in vergelijking met standaard voeders. Daarentegen zijn extra bewerkingsstappen noodzakelijk om de negatieve kenmerken te verminderen, denk bijvoorbeeld aan drogen, zeven of ontzouten. Deze bewerkingsstappen brengen extra kosten mee. Hierdoor kunnen uiteindelijke rendementen niet toenemen, ondanks dat bijvoorbeeld de CO2-footprint daarmee verlaagd wordt. Ook is de verwachting dat er steeds meer natte bijproducten in verscheidene voeders verwerkt worden.
Door deze proeven wordt benadrukt dat er veel kansen liggen voor het gebruik van reststromen, maar dat de daadwerkelijke toepassing nog wel de nodige uitdagingen bevat. Met name door hoge kosten, extra bewerkingsstappen en iets lagere prestaties van de dieren. Het is daarom van belang dat een CO2-reductie of een toename in gebruik van reststromen een extra vergoeding dient te verkrijgen, om daarmee verdienmodellen te waarborgen.
Regionale grondstoffen
Door transportbewegingen met grondstoffen te minimaliseren is er ook een CO2-reductie te behalen. Dit kan door zoveel mogelijk regionaal geteelde grondstoffen te gebruiken. Voor legpluimvee valt dan te denken aan tarwe en gerst uit de regio die zelf bijgemengd kan worden. Bij maïs geteeld onder Nederlandse omstandigheden komt het bijmengen van CCM in beeld. Voor het bijvoeren en verwerken van deze producten zal de bedrijfsvoering aangepast moeten worden in de vorm van (sleuf)silo’s en een voerinstallatie. Door minder transport en rechtstreekse levering kan het bijmengen van regionale producten tot kostprijsverlaging leiden. Ook de vervanging van niet-Europese eiwitgrondstoffen kan bijdragen aan een lagere CO2-uitstoot. Denk bijvoorbeeld aan veldbonen, erwten of Europese soja.
Kringlooplandbouw en mineralenstromen
Uiteindelijk is in kringlooplandbouw de veehouderij een onmisbaar onderdeel. Zij zijn nodig om reststromen die voor mensen niet (meer) geschikt zijn om te zetten in hoogwaardige voeding die voor mensen wel geschikt is, zoals bijvoorbeeld eieren, zuivel en vlees. Voor een toekomstbestendige landbouw en veehouderij liggen er op de lange termijn nog meer uitdagingen. Fosfaat bijvoorbeeld is een delfstof die niet oneindig beschikbaar is, maar wel nodig voor het goed functioneren van mens en dier. Heel veel fosfaat uit de humane voeding belandt nu via het riool uiteindelijk in zee. Voor een complete kringloop moeten ook deze schakels erbij betrokken worden.
Meer weten over de grondstoffen in uw voer?
Neem contact op met onze legpluimveespecialisten. Zij helpen u graag!
Team legpluimvee